Oude leermeesters en hun gave...
Het moet vlak na het Wk van 1994 zijn geweest. Het WK van El Anglel Rubio (De Blonde Engel), de gemiste van Robert Baggio en de snoeiharde van Branco. In de herfst die daarop volgde kregen we als pupillen een nieuwe trainer. En deze trainer stelde een paar vragen, later leerde ik dat het retorische vragen waren. Wat is voetbal? Ik had geen flauw benul van een mogelijk antwoord. Leuk, toch? Ja dat geloofden we van wel. Je zit toch op voetbal omdat je het leuk vindt? En wat is het leukste aan voetbal? Weer krekels in de jonge tienerkoppen. De bal, toch? Ja dat dachten we wel. De bal. Vervolgens jongleerde hij soepel met de bal, zijn kromme benen nauwelijks bewegend. De bal tikte hij van bovenbeen naar binnenkantvoet, naar hoofd en weer terug naar zijn begenadigde linker. Mijn naam is Albert Kamps sprak hij en wij gaan doen wat we het leukste vinden.
Zo begon de training. Ik wilde hem zijn, ik wilde kunnen wat hij kon en er zo van genieten. Mijn enorm liefde voor voetbal kreeg richting. Werd gezien en bewaakt. De bal, daar ging het allemaal om. Uren trapte ik hem tegen de zijmuur van ons huis, schot ik hem gedecideerd in de prikkelbosjes naar het doel op ons veldje en zocht ik dat gevoel op in elke zaterdagwedstrijd daaropvolgend. Dag in dag uit, jaar in jaar uit.
Een paar jaar later zag ik hem gearmd lopen met een mooie vrouw uit het dorp, die zich tot diep onder zijn leren jas tegen hem aan vlijde. En weer wilde ik hem zijn. De liefde die dit jonge, ietwat beschonken stel tijdens het wandelen uitstraalde gaf me richting. Ik wilde dat er ooit iemand zo van mij zou houden.
En op een mooie zondagmorgen stond hij er weer. Nu in de kleedkamer. Ik had hem gevraagd onze coach te zijn bij afwezigheid van Wilbert. De jonge dame die tijdens dat wandelmoment in zijn lerenjas wilde wonen, was er ook, nauwelijks tien meter verder op in de kantine. Een leven verder, maar een liefde gelijk. En weer begon hij met vragen, retorische vragen. Even wat namen op een bord en een paar zinnen over de aanstaande wedstrijd en ik werd voor een splitsecond dat jochie. Daarna kwamen alle jaren er snel weer bij hoor. Bij het eerste balcontact was ik alweer 41. Maar mijn voetbalhart was weer zo gevuld als toen ik 12 was en de bal al dribbelend koesterde op die training bijna dertig jaar geleden.
Het waaide hard en Beilen 3 bleek een gelijkwaardige tegenstander. Zoals onze oefenmeester al had voorspeld. Het sprankelende van de afgelopen weken was maar mondjesmaat te vinden, het degelijke werd geweld aan gedaan door slordigheid, maar wat gaf het. De zon scheen, het gras zo anders als de afgelopen maanden. Het hoofdveld van de Drift leek er ineens duizend keer meer zin in te hebben op deze voorjaarsdag. En hoewel Beilen scoorde en wij ook scoorde, leek de wedstrijd niet echt los te komen. Een foutenfestival. Beilen maakte er ook niet veel van, maar toch kwam het na rust, met veel hulp van de groene Galliërs zelf, op 1-3.
Albert Kamps is veel meer dan mijn trainer uit de C-jeugd. Hij is de meest raszuivere voetballer die Borger in de laatste veertig jaar heeft gezien. Van het soort Van der Vaart, Jansen en Sneijder. Geen prof, verre van. Geen loper, in tegendeel. Maar met een linker zoals je ze maar weinig tegenkomt en met een flinke dosis liefde voor het spel. Hij moet zich af en toe achter de oren hebben gekrapt vandaag. Hij had meer verdiend, maar we konden het hem niet echt geven. Al probeerde Benjamin het, geheel in de geest van Albert, nog met een spectaculaire omhaal. Die overigens de baan had van een kleiduif, maar de poging was prijzenswaardig. Maar omdat pupillen hun trainer niet graag teleur willen stellen, bleven we doorzetten. Al hadden we, en zeker de verslaggever ook, vaak ruzie met de bal. Deed de bal niet wat we in onze3 hoofden wel konden dromen, maar toch. Toch zetten we door. Groene Galliërs geven niet gauw op. We zijn al zo vaak begraven. Men gaf al tientallen keren geen stuiver meer voor ons. Het werd uiteindelijk door een penalty en een solo van Klad toch nog 3-3. Niet omdat het allemaal zo sprankelde, maar wel omdat we niet opgaven. Ik hoor zo vaak die verhalen van voetballers van het zand, van de Borger-ziekte, nou daar was ook deze zondag weer niets van te merken. We bleven knokken en kwamen zelfs nog dicht bij de overwinning. Melvin miste oog in oog met de doelman.
Een gelijkspel waar beide partijen uiteindelijk wel mee konden leven. En als het leven niet vanzelf gaat, dat moet je knokken. Als het leven even je fluwelen techniek heeft afgepakt, de bal doet alsof hij niet langer je vriend is, dan is het werken geblazen. En dat mag er niet uitzien, dat is wel hoe je beter wordt. Hoe je herstelt. Hoe je samen blijft. En dat hebben we laten zien aan Albert Kamps, Borgerder fenomeen, voetballiefhebber, een begaafde voetballer met broekzakken vol spelvreugde. Ik hoop dat hij er stiekem toch van heeft genoten, ondanks het feit dat de galavoorstelling die wij toch wekelijks geven, nu eerder op een try-out van Tieners Actief leek. Bedankt voor je fantastische bijdrage Albert.
De nazit, onder een stralend zonnetje en tijdens de klassieker die geen klassieker was en de hel van het Noorden die op een hemel leek, was uitstekend te noemen. De zon schijnt weer. De Gallische zon staat weer aan het firmament, laten we hopen dat we volgende week er weer een Gallisch Gala van kunnen maken. De uit de kluiten gewassen vrienden van Haandrikman zullen de drie punten graag mee naar Schoonoord willen houden.