Waar blijven je verslagen? Voetballen jullie nog wel? Op straat, in de winkel, overal zijn er trouwe lezers die me aanschieten. Ben je gestopt? Je zou toch weer verslagen gaan maken? En toch, ik kreeg het niet meer uit de vingers. Iets ontbrak. Vuur. Onschuld. Levenslust. Of het komt door het proces Gert B, of doordat we elke week hard moeten werken voor een elftal? Ik weet het niet. Misschien door de matige resultaten? Of het voelbare einde van al dat zondag in het voetbal? Ik denk, ook om er maar van af te zijn, dat het een mix is van al deze zaken.
Eén van onze groene Galliërs maakt nu ergens in een bos een Duitsland een nachtmerrie mee tijdens een legeroefening. Op het nieuws is te lezen dat één van zijn collega’s is overleden tijdens deze oefening. En ineens voel ik dat ik moet schrijven. En weet ik waarom ik deze voetbalverslagen ben gaan schrijven en er zo’n elf seizoenenlang mee door ben gegaan. Omdat we in het leven altijd wat goed uitgedrukte onzin kunt gebruiken. Omdat je bij zwaar weer best aan zonneschijn mag denken. En dus, ook al zit het er dik in dat we over een wedstrijd of zeven het Gallische bijltje erbij neergooien, dus schrijf ik. Dwarsdoor het ongemak heen. Dwarsdoor de frustratie van dit seizoen ook. Want met wekelijkse regelmaat komen de afzegappjes binnen, steeds vaker en het lijkt steeds grager vlak voor het aanstaande duel. Het is tenenkrommend om elke week weer te zien dat we sappelen. Dat we op onze laatste benen lopen met invalkeepers, met huurspitsen en laatste oplapmiddelen vanuit het zaterdaginfuus. Dit bedoel ik niet respectloos. We zijn alle jongens, elke zondag weer, enorm dankbaar. Maar het team is aan het verwelken. De teamgeest lijkt uit deze generatie te sijpelen. Dank Jorwen en dank Sjoerd, dat jullie op het allerlaatste moment wilden invallen en zo 9 en een half anderen de kans gaven hun favoriete hobby uit te oefenen. Zo soms voel het echter of we wijk naar wijk moeten uitkammen op potentiële nieuwe groene Galliërs. Dat we als Jehovagetuigen overal een voet tussen de deur nodig hebben. Dat we een onoplosbaar tekort hebben, zoals er in Ter Apel nooit genoeg bedden zijn voor hen die huis en haard verlaten hebben. En geloof me, we zijn al jaren gewend aan het vechten tegen de bierkaai. Dat deden we immer met verve, met elan. Daar zat ons bestaansrecht zelfs. Maar nu lijken we terneergeslagen door diezelfde kracht. De andere kant van dezelfde medaille. Dat wat ons groene Galliërs maakt, hangt als een molensteen om onze nek, als een niet te versjouwen hunebed verspert het onze toekomst. Kun je Obelix heten, heb je gewoon vette pech.
We verloren meer dan ons lief is dit seizoen. Naast het schrikbarende getal van 11 uit 15, verloren we onze voorhoede, onze Jakobs, onze keeper, onze onschuld, ons plezier, ons recht op een warme kantine, onze leider, onze onvermoeibare back, ons gogme en het kinderlijke willen winnen tegen alle verwachting in. Afgelopen zondag scheen de zon weer eens. Als je niet beter zou weten en het van een afstandje gade zou slaan, zou je denken dat er weinig aan de zondagochtend is veranderd. Een scheidsrechter die steeds wat achter de feiten aanloopt, een leider die ook de bar moet doen, een tegen aandoenlijk tegen de aftakeling strijdend elftal groenhemden. Maar de spelvreugde heeft een tik gehad, de wil is gebroken, de twijfel slaat steeds vaker en steeds harder toe. De zondag was prachtig en het spel leek er van de buitenkant niet op, maar toch zag je af en toe weer even wat terug te komen. De teamgeest, het ongrijpbare in het mooiste spel ter wereld. De wedstrijd eindigde in 1-1. Zuur. Na zevenentachtig lange minuten stond het 1-0. De druiven waren zuur, maar ergens voelde iedereen dat er even weer iets terug was gekeerd. En ik denk nu dat het de onschuld was. Het rauwe, kinderlijke plezier, dat staat gebeiteld in onze lichamen en verscholen in onze werkgeheugen ligt. Brussen vond zijn buitenkant, Keizer zijn onverzettelijkheid. Koenders zijn no-nonsense en Dam zijn kwikzilver. Heel even maar, maar genoeg voor een sprankje. Voor een sprankje hoop op betere tijden. Genoeg om weer verliefd te worden op dit machtige spel. En net genoeg om weer eens een verslag te schrijven. Nog zeven verslagen te gaan en dan zien we wel waar we staan. De ranglijst is allang niet meer onze grootste zorg. Het is ons voortbestaan of hoe er een punt aan de breien. Het is de bitterzoete tragiek van niet zonder kunnen, terwijl het besef groeit dat het einde nabij is. Ik ben weer uw verslaggever, duider van al dat groene Galliër is. In elk geval nog zeven lange, liefdesbetuigingen aan deze heerlijke sport lang. Nog zeven verhalen van dertigers en veertigers lang. Nog zeven voordat-het-licht-uit-gaat-in-de-tunnel’s lang.
Voor nu doen we het nog even, tegen beter weten in, met de sprankjes, de flitsen en de herinneringen in onze jammerende spieren. Volgende week uit naar die ellendig lange samentrekking van een club op Exloo, Valthe en Odoorn.