Het leven is som een behoorlijk klus. Voor je het weet breek je een vinger, scheur je een spier of vernaggel je een rug. En wanneer voetbal de belangrijkste bijzaak van het leven is, dat heb je, ook al zijn je voeten erg belangrijk, ook gewoon je rug, je spieren en je vingers nodig. Dat laatste kan fijn zijn wanneer je heel boos bent en verbouwereerd tegelijkertijd. Bij goed werkende vingers zie je dan ergens in het midden van je hand zo’n stengel fier overeind worden getrokken. Een rug is ook wel handig, noodzakelijk zelfs bij het maken van een omhaal. Wat trouwens een gruwelijk lelijk woord is in vergelijk met de Duitse vertaling. Maar dat allemaal even terzijde. Het leven is soms een behoorlijke klus en wanneer je tegen de veertig loopt, dan wil je ook zelf klussen organiseren, je wilt verandering, verbetering. Niet in de laatste plaats omdat het binnen jezelf steeds minder gemakkelijk vindbaar is. Zo dus ook bij enkele groene Galliërs. In elk geval bij twee mannen. Zij spitten in aardlagen onder hun parket, strijken voor en in hun ogen vaak te weinig op. Zij ploeteren met lawaaiige huurmachines die het vocht uit hun muren en kelen trekt. Het maakt ze derhalve behoorlijk dorstig na weer een avond of weekend buffelen. Beide mannen kwamen met hun lichaam uitgewrongen naar Stadskanaal. Hard als opgedroogde kwasten, stijf als de planken die ze uitzochten in de Zweedse groothandel voor verandering en met door drilboren uitgelubberde gezichten als die van een terriër met slaapbegrek. Het bataljon van de Galliërs, ik geef er regelmatig hoog over op, is goed beschouwd niet meer dan een groep reservisten waarvan dan wel elf in de basis staan. Het lijkt heel wat, ik schrijf ze graag de hemel in, maar eigenlijk zijn het uitgerangeerde bussen, Gado’s van mannen. Ze puffen, piepen en kraken en zijn dagen niet door hun vrouwen te gebruiken. En janken dat ze doen, als bejaarde mannen trillen ze zondagavond de trap op. Ze hebben de mannenvoetbalgriep, een uiterst ondragelijke ondersoort van de mannengriep.
Het was deze zondag nog wel weer zo’n prachtig weer. Het dauwende gras,versierd met bruin uitgewuifd blad, was lang maar buigzaam. Parelend van de energie, de zon pleegde gretig fotosynthese op hen die er open voor stonden. De blauwe oerstakka kwamen met ingevette benen, ingezwachtelde tepelbandages en een flinke dosis frisse tegenzin het veld op. Waar de groene Galliërs al een tijdje blauwbekkend zichzelf iets minder stram te rekken stonden, stinkend naar tijgerbalsem en dampo. Velen op nieuw schoeisel. Bij gebrek aan nieuwe knieën, enkels of geld voor een complete make-over. Uitzonderingen daargelaten. Zoals man uit een blok jaren ’30 gehouwen, Gerrard.(In die jaren maakten ze nog spullen die niet kapot gingen)
Zo’n exemplaar is Gerrard. Van Gronings beton, brilcrème in je kuif en baard vakkundig getamponneerd met een scheerkwast. Of onze benjamin, Rik Blom. Levensgenieter in de dop, vol met levenslust en nog omgeven met, in zo’n groep oude vandagen, aandoenlijke naïviteit gecombineerd met jongensachtig bravoure. Jaloersmakend voor de tanende mannenlijven die steeds vaker hun scheenbeschermers vergeten.
Stakka begon overrompelend. Of waren het de groene Galliërs die de benen minder goed hadden ingevet. Demba Vos bijvoorbeeld, kwam vrij laat aan voor vertrek. We moesten even wachten. Demba leek in de beginfase nog niet door te hebben dat de wedstrijd al even begonnen was. Later maakte hij die op onnavolgbare wijze goed. Maar zover ben ik nog niet. Olf, één van de klussende mannen, had bij het overhoop halen van zijn woonkamer, niet alleen zijn bovenkamer uit het lood geslagen maar ook zijn van ontstekingen alarmerende lijf. Het ging niet. Stakka stond toen al met 2-0 voor. De andere klusman Harjo uit het intro, zakte een linie tot de ruststand van 3-1 was bereikt. Toen gaf hij de sleutels van de verdediging aan Thijs Steenbergen, die samen met Benjamin Blom en Vetkuif Heeres besloten een onneembare vesting na de bootsen. Het bleek het fundament waarop de Galliërs zich in de tweede helft van zichzelf konden bevrijden. Met Harjo en Vincent als regisseurs op het middenveld. Met Bulthuis twee keer scorend deze wedstrijd, over zelfoverwinningen gesproken. En met Lammers en zijn nieuwe scheoen, die hij extra liet blinken met een twee doelpunten. Maar ook zeker met Demba die zich onsterfelijk maakte met het binnenschieten van de 3-4 en een assist op de 3-5. Beter laat dan nooit toonde hij zijn klasse. Eens temeer werd hiermee bewezen dat uitslapers een functie hebben in het zondagochtend voetbal.
De ruststand van 3-1 werd omgebogen in een mooie 3-5 overwinning. Oude zondaghelden Han Rogier de Vrij en Martin Schuiling konden niet voorkomen dat de groene Galliërs onder de douche konden genieten van een heroïsche comeback. Zoals velen van ons nog dromen van een heroïsche comeback als Adonis, als Achilles of iets minder grotesk maar even onmogelijk, als speler van het eerste van S.V. Borger. Niets smaakt zoeter dan de overwinning op jezelf. Het is als jezelf een klus geven die je wekenlang vervloekt. Als die dan eenmaal is geklaard, volgt de niet te lessen voldoening. De voetballende middelbare man is net als de mens, altijd opzoek naar een uitdaging die hij nog net het hoofd kan bieden. Zodat de overwinning lonkt, zelfs wanneer je even achter ligt op schema. Olf, Harjo, zet door, jullie zullen winnen. En dan, na een slepend traject bij de fysio, na de laatste behandeling, gewoon weer een nieuwe klus verzinnen. Zoals deze overwinning van de Galliërs weer aan onze zegekar wordt gebonden met de denkbeeldige scalpen van gelijkwaardige tegenstanders, om na een weekje rust gewoon weer de strijd aan te binden met een nieuwe tegenstander. Of in dit geval twee weken. Volgende week ben ik dus ook vrij. Maar over twee weken weer een nieuw verslag van de strijd tegen de bierkaai en de bierbuik, tegen het jongetje in ons brein dat van hattricks houdt en dat oranje kwabje in een Nederlands brein dat maar blijft hopen op een uitnodiging van Van Gaal. Van de strijd tegen het onuitwisbare.