We speelden afgelopen zondag tegen de ongeslagen koploper. Ook Borgernaar voor één seizoen Robert Oosting speelde mee, even was de hoop dat hij met hun eerste mee moest, maar helaas was hij gewoon van de partij bij de blauwhemden van Stadskanaal 3. Voor zij die fanatiek zijn begint hier de voetbalschoen al te wringen: De hoop dat iemand niet mee doet en het benoemen van de ongeslagen status van de tegenstander. Hoe romantisch en bij tijd en wijle poëtisch ik soms ook kan zijn, ik behoor tot het meest fanatieke voetbalras dat in de funklasses leeft. Een ras dat furore maakt in de premier league en schittert op de woensdagavond op RTL 7. Een ras ook die, wanneer het motorische deel niet geheel aansluit bij de fanatieke inborst, met een hoop misverstand en aversie wordt omgeven.
We begonnen nog wel aardig. Een minder fanatieke kelderklassenaar zo zeggen dat we goed meekwamen met de tegenstander. Al moet gezegd dat de zestien een driedaagse voettocht ver weg leek voor de Galliërs die in balbezit kwamen. Laat ik tussendoor even melden dat ik ook het verslaan van nederlagen tenenkrommend vindt om te doen, hoe goed ik ook weet dat ze bij het leven horen. Ik kan en wil er niet in denken, in nederlaag, in verlies, in op de broek of zoek gespeeld. Hoe anders is dat bij een overwinning, dan baad ik de lezer in de meest verkwikkende superlatieven, dan wentel ik de Galliërs in warme dekens aan complimenten, dan schijnt de zon net wat feller en zijn de kwinkslagen net wat scherper. Dan lacht de wereld de Galliërs toe. Hoe anders is dat bij een nederlaag.
Moment van escalatie
In de 53ste minuut loopt de snelkookpan van het fanatisme over. Langzaam, maar zeker, gegaard in gelatenheid, nonchalance en vette pech. Dat begint bij de koffie, bij het formuleren van de aanstaande nederlaag, bij het bij voorbaat het hoofd in de schoot leggen. En dat zet voort als een teamgenoot wordt neer gebeukt en de scheidsrechter niets doet. Een kans voor de Galliërs wordt om zeep geholpen en in de daaropvolgende tegenstoot mag een spits vrij in koppen, helpt ook niet. Een teamgenoot speelt de verslaggever niet aan, terwijl die duidelijk vrijloopt, alarmfase één. De spits van Stadskanaal kan zitvoetballend de achterlijn halen en zijn collega bedienen bij de eerste paal, stoom uit de oren. En wanneer in de 53ste minuut Olf, mijn beste vriend, de bal verliest na een mislukte poort, fulmineert de fanatiekeling in mij een korte giftige zin; ‘Doe niet zo laks Olf’. En hoewel ik die fanatiekeling in mijn hoofd nog beter ken dan mijn beste vriend, heeft hij even kort van de poëet, de estheet in mij gewonnen. Ik grijp hem in gedachten bij de lurven en probeer me te concentreren op de volgende bal. Vanuit het balverlies is de 3-0 ontstaan en kennelijk herkent mijn beste vriend in mijn ogen de fanatiekeling. Als door de duivel gebeten verwijt hij mij de totale teloorgang van de groene Galliërs. Wie wil er nu met zo’n fanatiekeling voetballen? Ik voel me betrapt en kom de mengeling van schaamte en boosheid niet meer te boven. Ik heb me 53 minutenlang gedragen als een kind van Simeone en Frank de Boer. Temperamentvol heb ik staan fronzen en hoofdschudden bij een nederlaag die onontkoombaar was. En aan het einde van dat fanatiek doen, kreeg ik mijn beste vriend op mijn nek. Hij scheurde mijn getergde ribbenkast open en kneep ik dat tere hart van mij. Als een kat na een koude douche droop ik af. Ik maakte het universele gebaar voor een wissel en vertrok. Onder de douche kwam de fanatiekeling ongecontroleerd in boosheid en schaamte tot rust in de zin; Stop er maar mee jongen.
Fanatisme past natuurlijk niet in de funklasse. Het heeft er niets te zoeken. En hoe graag ik gelaten wil zijn, hoe graag ik ook positief blijf tot het bittere eind. Met dit moment kwam een groter besef. Voor wie wil ik dat de groene Galliërs blijven bestaan, is dat alleen voor die fanatiekeling in mij? De warme douche was net genoeg om tot bedaren te komen, om te relativeren. Maar het zaadje is geplant, voor wie wil ik dat?
Voor de liefhebbers, dat is het antwoord, dat ik vlak voor dit schrijven vond. Voor hen die mooie dingen willen doen op het voetbalveld, voor hen die niet willen verliezen, maar een nederlaag net wat eleganter dragen dan ik. Ik doe het voor Jasper, die er zelf niet meer bij gaat zijn, maar nog ergens naar toe wil mocht hij spijt krijgen. Ik doe het voor Vincent die wanhopig zoekt naar flitsen van zijn kunnen. Ik doe het voor Herres bij wie het zijn best doen het meeste stinkt, ik doe het voor Frank die worstelt met zijn voetbalplezier. Maar ook voor Jorick wiens klasse zo grandioos flegmatiek is. Ik doe het voor Dam die raast en raast, voor Brussen die wel kan janken bij zijn laatste wedstrijd, voor Keizer die even andere keuzes maakt. Ik doe het voor Sander die steeds dichterbij zijn levenspad komt, voor Leon die wel wat klavertjes vier kan gebruiken. Ik doe het voor Wilbert die zich zo inzet voor het team, voor Pim die zich steeds meer thuis gaat voelen. Voor Mees die zijn vader ziet voetballen, voor de omhaal die op zoek is naar Benjamin, voor de zoektocht van Pang en het langzaam in de doldwaas land landen van Amir. Ik doe het voor al die jongens die zich een klein beetje groene Galliër voelen wanneer ze ons uit de brand helpen. Ik doe het voor Mark Lubbers die er zelden is en voor de vlaggenen van Ronald. En natuurlijk doe ik het voor mezelf, zonder twijfel. Maar ik doe het in elk geval voor mijn beste vriend, waar ik het leven al zo lang mee deel. In hoogtepunten, in zwarte pagina’s van periodes, in zonneschijn, in fanatisme en in liefhebberij. Nog twee wedstrijden en een Schoffeltoernooi, we gaan zien wat dat doet met mijn fanatieke hoop op een nieuw seizoen van de groene Galliërs. Voor hen die iemand weten die kan keepen of voetballen en de zondagochtend niet schuwt, voor die lezers heb ik de volgende oproep. Tag hem, en doe het voor dat het te laat is.